Het is een opdracht voor de wetenschap om zo eenvoudig mogelijke modellen voor wetenschappelijke theorieën te ontwikkelen.
(Wikipedia) De speciale relativiteitstheorie werd door Albert Einstein in 1905 ontwikkeld. Deze theorie gaat uit van de volgende twee postulaten:
- De wetten van de natuurkunde (inclusief die van de elektrodynamica) zijn dezelfde voor waarnemers in inertiaalstelsels die eenparig ten opzichte van elkaar bewegen.
- ___
- De lichtsnelheid in vacuüm is een universele constante, oftewel: waarnemers in inertiaalstelsels meten voor de lichtsnelheid in vacuüm altijd 299.792.458 m/s, onafhankelijk van hun onderlinge (relatieve) beweging.
Het eerste postulaat leunt in feite dicht aan bij het basisidee van de relativiteitstheorie van Galilei. Het tweede postulaat was (ten tijde van Einstein) een geheel nieuw principe, met (ondanks zijn formele eenvoud) bijzonder verreikende gevolgen.
Weinig mensen zullen problemen hebben met het eerste postulaat. Het tweede postulaat is ook bewezen juist maar niet erg inzichtelijk. Het maakt niets duidelijk over het waarom van de relativiteitstheorie. Ik wil u daarom uitnodigen kennis te maken met een mijn model. Zie: Relativiteitstheorie voor dummies (English version)
Mijn postulaten
Ook ik hanteer twee postulaten waarbij het eerste postulaat gelijk is aan die van Einstein.
- …..
- ___
- Tijd en ruimte zijn niet van elkaar te onderscheiden. Tijd bestaat niet naast de ons drie bekende dimensies maar is daaraan gelijk.
Tijd verhoudt zich tot afstand als 1 seconde tot 299.792.458 m. Het maakt niet uit in welke richting deze afstand wordt overbrugd.
Dat een waarnemer, in een bepaald inertiaalstelsel, voor licht een snelheid van c meet komt voort uit het feit dat als een foton een meter in het inertiaalstelsel van de waarnemer overbrugt hij daarmee ook 3,33 nanoseconden voor de waarnemer overbrugt. De tijd die het foton zelf nodig heeft om die afstand te overbruggen is, ook volgens de standaard theorie, nul.
Ik toon aan dat dit effect hetzelfde is voor waarnemers in inertiaalstelsels die eenparig ten opzichte van elkaar bewegen.
Een deeltje dat beweegt t.o.v. een waarnemer
Stel dat u een deeltje versnelt. U constateert dan dat de tijd van de omgeving voor gaan lopen op de tijd van het deeltje. Hieruit kunt u de conclusie trekken dat uw eigen tijd t.o.v. de klok van het deeltje gaat voorlopen, maar logischer en overeenkomstig mijn postulaat kunt u ook concluderen dat het deeltje met de afgelegde weg, voor u, een zekere tijd overbrugt. Bij een zeer hoge eigen snelheid van het deeltje zult u uiteindelijk concluderen dat de limiet ligt bij een overbrugging van 3,33 nanoseconden per meter.
Grafisch ziet het er als volgt uit
(Waarbij 1/c = 3,33 nanoseconden per meter)
Ofwel de tweede formule van de speciale relativiteitstheorie
Er is geen tweede (speciale) theorie nodig die het verband tussen versnelling en tijd duidelijk maakt. Deze relatie komt geheel voort uit het feit dat 3 x 108 m gelijk is aan 1 seconde.
ten gevolge van een tijddilatatie per meter van 10 / ( 3 * 108 )2 per meter